Vrijspraak in Limburg in mensenhandelzaak – mr. K.M.S. Bal

De verdachte staat terecht ter zake de verdenking dat: hij op of omstreeks 20 maart 2014 in de gemeente Vaals, in elk geval in Nederland en/of in de Bondsrepubliek Duitsland een ander of anderen, te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], heeft aangeworven, medegenomen of ontvoerd met het oogmerk die [slachtoffer 1] in een ander land, namelijk vanuit Duitsland naar Nederland ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met en/of voor een derde tegen betaling.

3. De beoordeling van het bewijs

3.1

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard en heeft daartoe aangevoerd dat verdachte twee vrouwen heeft vervoerd van Duitsland naar Nederland terwijl verdachte wist dat ze in de prostitutie gingen werken. De officier van justitie heeft gewezen op de omstandigheid dat het bestanddeel “ertoe brengen” een feitelijk begrip is en verwezen naar het arrest van de Hoge Raad van 10 september 2013.

4.2

Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde. Ze heeft opgemerkt dat het bestanddeel “ertoe brengen” niet bewezen kan worden verklaard, nu verdachte geen handeling of gedraging heeft verricht tegen een persoon ertoe strekkende deze te belemmeren in vrijheid met prostitutie op te houden. Ook was er in haar visie geen sprake van “ontvoeren”.

4.3

Het oordeel van de rechtbank

Naar aanleiding van de Nucleair Security Summit die in Nederland plaatsvindt, heeft Nederland voor de periode 14 maart 2014 tot en met 28 maart 2014 herinvoering van het grenstoezicht aan de binnengrenzen afgekondigd.

Op 20 maart 2014 te 14:00 uur wordt dan een Peugeot 206 met drie inzittenden gecontroleerd bij de grensdoorlaatpost aan de Maastrichterlaan in Vaals. De verdachte bestuurt de auto. Als bijrijder bevindt zich [slachtoffer 2] in de auto. Zij identificeert zich met een Nederlandse identiteitskaart. [slachtoffer 1] bevindt zich als passagier in de auto. Zij identificeert zich met een geldige Bulgaarse identiteitskaart.

De verdachte verklaart dat ze onderweg zijn naar Vaals. De bijrijder [slachtoffer 2] verklaart dat zij de bestuurder alleen kent van het uitgaansleven in Arnhem en dat hij haar heeft opgehaald in Arnhem om naar een feestje te gaan in Vaals.

Passagier [slachtoffer 1] verklaart dat zij de bijrijder niet kent en dat ze door de verdachte in Aken is opgehaald. Zij zijn onderweg naar [naam bordeel] (bordeel) in Vaals waar zij sinds een jaar werkt.

[slachtoffer 2] en verdachte worden daarop aangehouden op de verdenking dat zij zich schuldig hebben gemaakt aan, kort gezegd, mensenhandel ten aanzien van [slachtoffer 1].

De verdachte verklaart op 20 maart 2014 dat hij weet dat het Bulgaarse meisje in de prostitutie werkt en dat hij haar naar haar werkplek [naam bordeel] zou brengen. Hij heeft haar opgehaald op het station in Aken. [slachtoffer 2] heeft hij in Arnhem opgehaald.

[slachtoffer 1] verklaart op 20 maart 2014 dat ze in de prostitutie werkzaam is bij de saunaclub [naam bordeel] en dat ze woonachtig is in Duitsland. Ze heeft verdachte gebeld en gevraagd of hij haar naar haar werk wilde brengen. Verdachte is toen naar Hamm gekomen en hij heeft haar vervolgens naar haar werk willen brengen.5

[slachtoffer 2] wil geen verklaring afleggen. Zij heeft wel een intakegesprek gehad met de politie naar aanleiding van de aanhouding van verdachte. Uit dit gesprek zijn volgens de politie geen signalen/aanwijzingen voor uitbuiting naar voren gekomen. In dit gesprek heeft ze verklaard dat ze afleiding probeert te zoeken door nieuwe dingen te proberen. Ze wilde proberen of het werken in een club iets voor haar is. Verdachte heeft haar in Arnhem opgehaald en wilde met haar naar een club in Nederland, dicht bij de grens met Duitsland rijden. Ze hebben een meisje in Duitsland opgehaald.6

De tekst van de tenlastelegging is gestoeld op artikel 273f, eerste lid, onder 3 van het Wetboek van Strafrecht (WvSr).

Omtrent de uitleg van dit artikellid overweegt de rechtbank als volgt.

Onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 10 september 2013 (ECLI: NL:HR:2013:670) moet artikel 273f, eerste lid, onder 3 WvSr, aldus worden uitgelegd dat het oogmerk van verdachte erop gericht moet zijn dat de betrokkene zich in een ander land dan waar deze is aangeworven, medegenomen of ontvoerd, beschikbaar stelt tot het verrichten van de in dat artikel bedoelde handelingen.

Hier moet worden vastgesteld dat [slachtoffer 2] door verdachte in Nederland is opgehaald om in Nederland in een club te gaan werken. Weliswaar heeft verdachte onderweg naar de club de grens met Duitsland overschreden en is vanuit Duitsland weer Nederland ingereden, maar dat maakt naar het oordeel van de rechtbank nog niet dat gezegd kan worden dat [slachtoffer 2] in Duitsland is aangeworven, meegenomen of ontvoerd.

Onder verwijzing naar het arrest van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 17 oktober 2014 (ECLI:NL:GHSHE:2014:4705) gaat de rechtbank er met het hof vanuit dat met het bepaalde in artikel 273f, eerste lid, onder 3 WvSr wordt beoogd te voorkomen dat door enige handeling van een persoon (of organisatie), op welke wijze en op welk moment dan ook verricht, een andere (al dan niet kwetsbare) meerderjarige persoon in een situatie terechtkomt, waarin zijn vrijheid door een derde wordt of kan worden beperkt. Degene die een persoon naar een plaats (in een ander land) vervoert om de prostitutie te bedrijven, waar die persoon zelf voor heeft gekozen, zou aan zo een vrijheidsbeperking een bijdrage kunnen leveren als die persoon op de plaats van bestemming het risico loopt in zijn vrijheid te worden beperkt.

Hier moet worden vastgesteld dat op basis van het voorliggende dossier niet kan worden gezegd dat verdachte, al dan niet onder aanwending van ongeoorloofde middelen, enige handeling heeft ondernomen, waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, dat die handeling een schakel vormde in de keten van gebeurtenissen die het belanden van [slachtoffer 1] in de prostitutie in Nederland ten gevolge had. Weliswaar dient “het ertoe brengen zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen” ruim te worden geïnterpreteerd, maar naar het oordeel van de rechtbank moet voor een bewezenverklaring te allen tijde sprake zijn van enige verwijtbare bijdrage aan een beknotting van de vrijheid van de persoon die zich prostitueert. Van een dergelijke verwijtbare bijdrage aan een beknotting van de vrijheid van [slachtoffer 1] is de rechtbank echter niet gebleken.

Verdachte dient derhalve te worden vrijgesproken van hetgeen hem ten laste is gelegd.

 

Lees meer