Mr Vlielander verdedigt met succes op Schiphol

1. Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:

zij op of omstreeks 06 oktober 2014 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 3895 gram, in ieder geval een hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

3. Bewijs

3.1. Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.

3.2. Redengevende feiten en omstandigheden

De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens haar geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:

– de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;

– het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aanhouding d.d. 6 oktober 2014 (dossierparagraaf 1.1);

– het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 8 oktober 2014 (dossierparagraaf 1.1.4);

– een schriftelijk bescheid, te weten een rapport van het Douane Laboratorium d.d. 10 oktober, kenmerk 12660 X 14 (los opgenomen).

3.3. Bewezenverklaring

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat

zij op 6 oktober 2014 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht 3895 gram van een materiaal bevattende cocaïne.

Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4. Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:

opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5. Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6. Motivering van de sanctie

6.1. Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier en twintig maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, waarvan achttien maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.

6.2. Oordeel van de rechtbank

Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.

In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.

Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van 3895 gram cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel.

De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.

Dit is een ernstig feit waarvoor naar het oordeel van de rechtbank slechts een gevangenisstraf als passende straf in aanmerking komt.

De rechtbank is evenwel van oordeel dat in de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarvan is gebleken uit de ter zitting overgelegde brief van Stichting Spirit, alsmede haar jeugdige leeftijd en de naïeve en beïnvloedbare indruk die zij ter zitting maakt, grond is gelegen af te wijken van de straf die ten aanzien van dit soort strafbare feiten in vergelijkbare gevallen pleegt te worden opgelegd.

Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een fors deel daarvan in voorwaardelijke vorm zal worden opgelegd als stok achter de deur. Voorts zal de rechtbank daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.

8. Beslissing

De rechtbank:

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.3 weergegeven.

Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt haar daarvan vrij.

Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.

Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.

Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van VIER EN TWINTIG (24) MAANDEN, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot ACHTTIEN (18) MAANDEN, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Bron: rechtspraak.nl